Oorlogsverhaal 1944-'45.
W.O.II periode november 1944-juni 1945 locatie Gorredijk/Terwispel, Friesland.
Door Martin W. Jansen.
Voor een goed begrip:
De schrijver van dit verhaal is de zes jaar jongere broer Martin van de hierna vermelde Hennie Jansen, en al enige tijd bezig een stukje geschiedenis te ontwarren, dat zich voordeed in een periode van ruim een halfjaar tijdens de Hongerwinter 1944-’45, die zijn broer met 2 vrienden heeft meegemaakt in Friesland. Zij kwamen uit het Westen van het land (Den Haag) op de vlucht voor honger en Duitse razzia’s.
Het verhaal heb ik ontleend aan diverse notities en informatie van derden, persoonlijke herinneringen en info van nog levende nabestaanden van enige boerenfamilies in Gorredijk/Terwispel en recent -puur toeval- van buren in Lochem, mijn huidige woonplaats.
November 1944
Drie jonge jongens, Hennie (Henk) Jansen, Wim Hamer en Tinus (Martin) Hofman vertrokken medio november 1944 uit Den Haag met een strenge winter in het vooruitzicht, naar het Noorden van Nederland om de vele Duitse razzia’s in Den Haag te ontlopen. Hennie en Tinus waren toen 18 jaar, Wim was 17. Hennie woonde aan de Troelstrakade, Tinus kwam uit de Beatrijsstraat, achter de Troelstrakade en Wim was van de Haverschmidstraat en kwam af en toe bij ons over de vloer. Mijn herinnering aan hem is erg vaag.
Via een oom (Jo) van mij, die bij ons in de buurt woonde en contacten met het verzet had, werden de jongens voorzien van vervalste persoonsbewijzen, met een vermelde leeftijd van ongeveer 16 jaar!
Door de informatie die hij kreeg heeft hij hen ook bijtijds kunnen waarschuwen om snel te vertrekken uit de Randstad.
In die tijd was ik als 12-jarige volkomen onkundig van deze plannen. Plotseling was mijn broer Hennie, die inmiddels 18 jaar was geworden en niet veel thuis, vertrokken naar Friesland met Tinus en Wim, zeiden mijn ouders, maar hoe, waarom en waar naartoe, werd er niet bij verteld. Het was destijds waarschijnlijk te gevaarlijk om aan een jochie van 12 dit soort plannen mede te delen.
Voor ons gezin van vier personen had deze scheiding één voordeel, we kregen namelijk een ‘maal’ meer uit de gaarkeuken! Avondeten, dat in deze hongerwinter bijv. bestond uit rodekool met suikerbietenpulp of bloembollensoep.
Mij is later wel bekend geworden dat zij, gekleed in korte en halflange broeken en truien (om er jonger uit te zien), aanvankelijk met de trein naar Gouda zijn gereisd, waarna zij lopend en liftend tot voorbij Utrecht zijn gekomen. Daar kregen zij een lift van een Duitse(!) vrachtwagen-chauffeur, die duidelijk begrip had voor hun situatie. Hij nam hen mee en, verscholen achter stalen drums en kisten, kwamen zij door de Duitse controle op de IJsselbrug in Zwolle, die eind december’44 afgesloten zou worden. Zij moeten zo koud, moe en hongerig vele uren en een paar dagen onderweg zijn geweest.
Hoe ze verder zijn gegaan, in welke richting en met welk einddoel is niet met zekerheid vast te stellen. Van mijn ouders vernam ik dat ze een brief van de jongens hadden ontvangen vanuit Meppel en dat ze daar in een café rodekool met aardappelen en gebakken bloedworst (een godenmaal), hadden gegeten. De nacht konden ze doorbrengen in een schuur, waar ze met een paardendeken toegedekt op een hooi- en stroleger hebben geslapen. Tegen de ochtend moesten ze in het stikdonker snel benen maken wegens nachtelijk Duits bezoek (officieren, gelukkig géén razzia). Ze hebben toen -naar het zeggen- de schaatsen ondergebonden en ook gebruikt op een deel van de Drentse Hoofdvaart, dat mij, gezien in de uiteindelijke richting Friesland, niet echt plausibel voorkomt, maar natuurlijk niet onmogelijk is.
Tijdens hun verdere tocht kwamen zij op een avond aan bij een boerderij aan de rand van Gorredijk, vlakbij de Warme Hoek.
Bij een zekere boer Van der Sluis hebben zij toen om onderdak gevraagd. Het was gelukkig mogelijk maar slechts één nacht konden ze daar verblijven en moesten wel de volgende dag weer vertrekken.
De reden daarvan was dat boer Van der Sluis al onderduikers in huis had, maar dit toentertijd om veiligheidsredenen niet kon laten blijken. Voor velen in de stad en op het platteland was het in die tijd zeer gevaarlijk onderduikers in huis te hebben. Bij ontdekking stond gevangenisstraf, zelfs concentratiekamp te wachten of tewerkstelling in wapenfabrieken in Duitsland. Hij nam contact op met een van de bevriende boeren in de buurt, die aan de Opsterlandse Compagnonsvaart woonde en heeft zijn medewerking gevraagd om de jongens voor korte of langere tijd onder te brengen. Dit heeft geresulteerd in een familieberaad van drie boerenfamilies in Gorredijk/Terwispel met het volgende resultaat:
• Hennie Jansen ging naar een boerderij op de Butewei, Terwispel;
• Wim Hamer ging ook naar een (andere) boerderij op de Butewei, Terwispel;
• Tinus Hofman werd geplaatst op een boerderij bij de Warme Hoek, Gorredijk.
Zij zouden daar tot en met de bevrijding ca 5 mei 1945 verblijven. Als stadsjongens leerden ze zo goed en zo kwaad als het ging melken en werken op deze boerenbedrijven als boerenarbeiders. Dat het in deze slechte tijden ook voor de boeren in het land niet meeviel te overleven was iedereen wel duidelijk, ruilhandel in kleding en voedsel was niet alleen gebruikelijk, maar soms noodzakelijk.
Van een van de Friese familieleden vernam ik nog enige tijd geleden dat er ook was voorzien in een vluchtplan ingeval er mogelijk door de Duitsers onverhoopt in deze buurt razzia’s zouden worden gehouden.
Tinus moest zich dan terugtrekken in de toenmalige Kromten waar hij met een roeibootje kon komen.
Wim en Hennie gingen dan te voet naar de Heage Geasten.
Naar ik heb begrepen zijn deze ‘uitstapjes’ gelukkig nooit nodig geweest.
Van een van de Friese boerendochters vernam ik met enige verbazing dat direct na de bevrijding de zus (Nel) van Tinus(?) opdook in Gorredijk en misschien in die tijd reeds in Terwispel of directe omgeving zou zijn geweest. Men dacht zelfs dat zij wellicht een ‘link’ gehad zou kunnen hebben met een verzetsgroep in de buurt. Hoe het echt in elkaar zat ben ik niet aan te weet kunnen komen en is niet meer door mij te achterhalen, er werd later ook nauwelijks of nooit meer over dit soort zaken gesproken.
Was Nel wellicht toch al eerder in Friesland en kwamen de jongens op aanwijzing van haar naar Gorredijk? Waar heeft zij toen verbleven? Of is zij toch direct na de bevrijding gekomen?
Misschien hebben de drie jongens zich in Friesland mogelijk bij het plaatselijke verzet aangesloten?
Dit zijn vragen, die ik ook niet meer kan beantwoorden en waarvan het juiste antwoord in het ongewisse zal blijven. Er deed zich bij toeval wel het een en ander voor, dat een ander licht op deze onbeantwoorde vragen zou liet schijnen.
Inmiddels is mij namelijk via een Loosduinse vriend van me, die net als ik al vele jaren in Lochem woont, op een geheel onverwachte manier bekend geworden, dat het verhaal over Nel Hofman, wel eens geheel anders zou kunnen zijn geweest.
Hiervoor moet ik echter iets vertellen over de Haagse familie Hamer. Wim Hamer had een twee á drie jaar jongere broer Guus, die in de (honger)winter ’44-’45 met de rest van de familie Hamer, bestaande uit vader, moeder en naar ik meen 6 kinderen, in Den Haag woonde..
Voor mij werd broer(tje) Guus, uitgaande van de mij bekende gegevens over Nel Hofman, een soort ‘sleutelfiguur’ .
Guus wilde net als zijn oudere broer Wim ook gaan varen. Na zijn studies werd hij in de loop der jaren HWTK, ofwel Hoofd Werktuigkundige aan boord van diverse schepen. Hij is nu ca 83 jaar. In zijn memoires en lotgevallen (in 2011 in boekvorm uitgegeven), schrijft hij onder meer een korte notitie over zijn broer Wim, die eind 1944 met twee vrienden naar Friesland was vertrokken. Eind 1944 was Guus 14 jaar oud.
Ik heb zijn boek doorgekeken en deels gelezen, waarna ik telefonisch contact met hem heb gezocht. Guus heeft mij nog het nodige uit zijn jeugd verteld plus nog een aantal gegevens die, naar zijn mening, niet helemaal relevant voor zijn boek waren. Onder meer dat hijzelf in de bewuste Hongerwinter op 14-jarige leeftijd met zijn oudere zussen Nel(!) en Annie van ca 19 en 18 jaar door zijn moeder naar het Noorden van Nederland werd gestuurd om het hongerige gezin in Den Haag wat meer ’voedselruimte’ te geven. Zij werden alle drie aanvankelijk ondergebracht bij familie (tante Trien) in Veenhuizen,. De twee meisjes zijn toen tot aan het eind van de oorlog in Veenhuizen gebleven.
Guus verhuisde naar Haulerwijk (Fr.) en woonde tot dezelfde tijd bij boer Tamminga. Volgens Guus hadden zij destijds géén contact met Wim, Tinus en Hennie in Gorredijk/Terwispel.
Direct na de oorlog kreeg de familie in Veenhuizen een tip, dat er in Gorredijk een vrachtrijder was, die á raison van fl. 50,= per persoon de Hagenaars en wellicht ook nog anderen terug naar West Nederland en met name Den Haag, zou willen brengen.
De meisjes in Veenhuizen en Guus in Haulerwijk werden daar opgehaald en naar ik nu meen te weten hoogstwaarschijnlijk via Gorredijk (dit kon niet meer door Guus vanuit zijn herinneringen worden bevestigd) naar Den Haag gereden. Daar ik weet dat de familie Hamer een zeer hecht gezin was, mag ik logischerwijze aannemen, dat het ‘Hamer-drietal’ Guus, Annie en Nel op weg van Veenhuizen cq Haulerwijk naar Den Haag wellicht een kort bezoek hebben gebracht aan de drie jongens in Gorredijk/Terwispel, met name aan hun broer Wim? Dus verscheen er een Nel plotseling in Gorredijk, maar niet de zus van Tinus Hofman, maar die van Wim Hamer. Wellicht zijn de drie jongens Tinus, Wim en Hennie ook met de vrachtrijder meegereden. Ook van die terugrit naar Den Haag heb ik nooit wat vernomen.
Betreffende Nel lijkt mij dat er hier een persoonsverwisseling heeft plaatsgevonden. De precieze gang van zaken is niet met zekerheid te achterhalen, maar voor mij is deze loop van het verhaal zeer aannemelijk en logisch in zo’n naoorlogse herinnering. Hiermede lijkt het verhaal omtrent de mysterieuze Nel te zijn opgelost.
Hierna volgen nog enige persoonlijke gegevens van de drie Haagse jongens:
Tinus Hofman:
Hij woonde in die jaren in een benedenhuis aan de Beatrijsstraat in Den Haag, gelegen achter de Troelstrakade.
Zijn oudere zus Nel had in Den Haag in die tijd (intieme) contacten met militairen van de Deutsche Wehrmacht onderhield en als zodanig bij ons in de buurt met de nek werd aangekeken. Het was een zogenaamde ‘moffengriet’!
Toch bleek zij een van de ‘verzetsmeisjes’ te zijn, een feit, dat alleen bij ‘intimi’ bekend was. Zelfs haar ouders zouden van haar ‘ondergrondse verzet’ niet hebben geweten!
De drie vrienden gebruikten deze benedenwoning als onderduikadres. Via een, met vloerzeil afgedekt, luikje in de keukenvloer (onder de keukentafel) kon men via de kruipruimte onder de woning komen, en naar een uitgegraven deel tussen de fundering aan de achter-(tuin)zijde kruipen, waar zij een min of meer geriefelijk onderkomen hadden met wat planken en matrassen om op te liggen en een petroleumstel om wat (gevaarlijke) warmte te krijgen. Nel zorgde dan voor het foerageren van de drie jongens, voor zover zij aan voedsel en dergelijke kon komen. Het gebrek aan het simpelste voedsel was in die tijd schrijnend en meest op de ‘zwarte markt’ te bekomen.
Er kwamen regelmatig Duitse militairen over de vloer (uiteraard voor Nel), die overigens onkundig waren van het feit dat er drie potentiële razziaklanten onder de vloer zaten. Maar of haar ouders blij waren met het moffenbezoek? Ik denk het niet, voor zover ik ze heb gekend.
Dit onderduiken gebeurde alleen in tijden van te verwachten razzia’s, die veelal door mijn oom Jo, de ‘verzetsman’ uit de Jan van Rodestraat, bijtijds werden aangekondigd.
Deze toestand kon echter niet maar blijven voortduren, dus werden plannen voor een vlucht naar het Noorden van Nederland kennelijk toen al gesmeed.
Wim Hamer:
Ik kende hem niet zo goed, alhoewel ik hem wel enige malen in de laatste oorlogsjaren bij mijn ouders thuis heb gezien als vriend van mijn broer Hennie, maar ik kan me hem niet goed herinneren. Hij was wat jonger dan de andere twee jongens en is vrij kort na de oorlog naar de zeevaartschool gegaan. In latere jaren is hij dan ook ‘zeeman’ (1e stuurman en zelfs later kapitein) geworden. Naar een verhaal luidt, zijn hem eens in Argentinië al zijn papieren ontstolen. Hij kon toen niet meer terug(?) naar Nederland en is daar getrouwd met een Duitse vrouw. Na een scheiding had hij nog een relatie met een Argentijnse vrouw. Daarna heeft men in Friesland nooit en in Den Haag nauwelijks meer iets van hem vernomen.
Hennie Jansen:
Mijn -inmiddels overleden- broer was in november 1944 net 18 jaar geworden en stond dus zeker op de nominatie opgepakt te worden voor transport naar Duitsland. Van hem weet ik vreemd genoeg erg weinig, flarden van verhalen heb ik in mijn herinnering. Tegen mij en mijn ouders was hij nooit zo spraakzaam. Ten opzichte van mij, denk ik dat het leeftijdsverschil van zes jaren hieraan debet is geweest. Zelfs zijn Haagse vrouw, die hij een aantal jaren later trouwde en met wie ik nu nog regelmatig contact heb, wist van deze oorlogsgeschiedenis niets. Ook dit verhaal is voor haar geheel nieuw. Hij heeft nog wel enige jaren na het einde van de 2e Wereldoorlog contact onderhouden met een van de eerdergenoemde gastvrije Friese families.
Nadat ik in de laatste 40-er jaren regelmatig deels mijn school-vakanties doorbracht bij een van de Friese families, waar ik altijd hartelijk werd ontvangen en hier en daar mee mocht helpen op de boerderij, is het contact jammer genoeg een fors aantal jaren goeddeels verloren gegaan. Het werd wat ‘sleets’, ieder krijgt zijn eigen directe familie, trouwt, krijgt kinderen, verhuist, enzovoort. Ik heb mij daarom wel eens schuldig gevoeld, dat het zo is gelopen.
Sinds geruime tijd is echter het contact met een van de boerendochters weer tot stand gekomen. Zij heeft in de Oorlogswinter ’44-’45 en ook nog later de drie Haagse jongens uiteraard goed gekend en mij nog van veel informatie over die tijd kunnen voorzien.
Tinus (Martin)Hofman zou nu ca 88 jaar moeten zijn, maar of hij nog in leven is, weet ik niet.
Wim Hamer is in 1988 overleden in Argentinië. Hij werd 61 of 62 jaar.
Mijn broer Hennie (Henk) Jansen is begin 1995 overleden. Hij was toen 68 jaar.
Mijn dank gaat nu nog steeds uit naar de sociale en hartelijke Friese families in Gorredijk/Terwispel, die in deze barre oorlogstijden met gevaar voor eigen bestaan deze drie jonge mensen onderdak hebben verleend. Gezien het aantal voorbije jaren is het nu te laat en daardoor jammer, dat ik de kans niet meer krijg deze Friese families –postuum- voor te dragen voor een (oorlogs)onderscheiding. Naar mijn mening zouden zij dit dik verdiend hebben!! (ik denk vele Friezen met hen).
Martin W. Jansen Lochem, eind 2013