Naar de lagere school in Kortezwaag
Door Anne Veenstra,
De Leerplichtwet van 1901 verplichtte kinderen van zes tot twaalf jaar tot het volgen van onderwijs. Voor de 4- en 5-jarigen waren in veel plaatsen bewaar/kleuterscholen, veelal gesticht door de “Maatschappij tot nut van ’t algemeen”. Gorredijk kende ook zo’n vereniging, die voor zo’n bewaarschool zorgde. Omdat er op de Derde Wijk in Appelscha ( Ravenswoud ) zo’n school niet was, maakte ik pas op 6-jarige leeftijd kennis met onderwijs. Een schooljaar liep van 1 april tot 1 april en omdat ik op 5 oktober 1939 geboren ben betekende het dat ik op 1 april 1946 voor het eerst in een schoolbank stapte. De meeste indruk maakte de grote schoolplaat aan de wand, waarop heel veel was te zien. Elke dag ontdekte ik weer wat anders! We leerden de woordjes aap en noot met een griffel op een lei schrijven. En dat terwijl we nog nooit een levende aap of een echte noot hadden gezien! Na het complimentje van juf moest het woordje weer gewist worden, want er moest weer wat nieuws op de lei verschijnen! Zes weken na de eerste schooldag verhuisden we naar Kortezwaag en gelukkig hing daar in de klas van juffrouw Reinbergen (mevrouw Jikke de Groot) dezelfde schoolplaat als in Ravenswoud! Ik kon weer genieten en verder dromen, was er toch wat herkenbaars. Want oh, wat was alles anders. Je kunt nog net niet een vergelijking maken met een hedendaags asielzoekerskindje.
Op dit leesplankje van Hoogeveen staan de plaatjes, die ook terug te vinden zijn op mijn droom wandplaat en dat nodigde natuurlijk uit om de woordjes te kunnen lezen. Onder de plaatjes waren richels waarop de letters van het woord dat boven de richel is afgebeeld gelegd kunnen worden. Alleen lastig werd het als je het bijbehorend doosje met letters van je bank liet glijden. Alle ogen waren op jou, grote sul, gevestigd en ik kreeg dan ook een hoofd als een boei. Vinger opsteken en bij juf melding maken van het grote noodlot dat jou was overkomen was de tweede beproeving en dan de al verwachte mededeling ontvangen dat je alles in de pauze (!) weer op moest ruimen. Ook nog je geliefde speelkwartier naar de knoppen!! En later naar huis, want na de pauze was er geen school voor de kleintjes. De eerste versie van het leesplankje werd in 1897 bedacht door hoofdonderwijzer M.B.Hoogeveen in Stiens. Nadat we goed bedreven waren in het herkennen en lezen van de woordjes van de leesplank volgde er een nieuwe uitdaging, namelijk de spannende serie leesboekjes van Ot en Sien, geschreven door H.Scheepstra en J.Ligthart en voorzien van de kostelijke tekeningen van Cornelis Jetses. Letter voor letter werd er gelezen (spellend lezen) . Als er een heel zwakke leerling aan het spellen was werd je wel eens ongeduldig en dan las je stiekem verder, benieuwd als je was naar de afloop! Maar dat was ten strengste verboden en als juf dan zei “Anne verder”, dan wist je natuurlijk niet waar de lezer was gebleven. Voor straf moest je dan met je armen over elkaar en het boekje gesloten de rest van de leesles toehoren. Wéér alle ogen op jou gericht en wéér die gekleurde boei! Mijn hoofd had trouwens bij voetballen en hardlopen en alle andere lichamelijke inspanningen dezelfde kleur en daarom kreeg ik zo op een dag spontaan de bijnaam “Celsius”. Die naam werd alleen gebruikt bij onenigheden en ruzietjes, want hij voelde beledigend.
De hele lagere schooltijd werd er in Kortezwaag veel aandacht besteed aan lezen. In de klas was het eigenlijk alleen maar klassikaal lezen uit de grote verscheidenheid aan leesboekjes. Vreemd genoeg herinner ik me alleen nog leesboekjes uit de eerste drie klassen. Na “Ot en Sien” volgden “Pim en Mien”, ook al van het trio Ligthart, Scheepstra en Jetses, “Dicht bij huis” , met het zieke stadsjongetje Piet van Dam die gedwongen komt logeren bij zijn neefje en nichtje Hein en Mientje op het platteland. Verhalen om van te smullen, net als als de serie “Lientje bij de kabouters” van Koen Zwerver met tekeningen van J.Rotgans en “Dierenstad” van A.D.Hildebrand.
Juffrouw Reinbergen en haar vaste vervanger Juffrouw De Bildt (mevrouw De Jong) konden heel mooi voorlezen en vertellen, maar ik herinner me niet dat het op vaste tijden gebeurde. Dat herinner ik me wel van de voorleesuurtjes van meester Bethlehem en meester Wapstra. Zaterdags na de pauze namen op een bepaald moment beide onderwijzers hun vaste voorleesplekken in en wij wisten dan wat er ging gebeuren. Als iedereen netjes zat en de meesters een sigaret hadden opgestoken (!), dan werd het muisstil! Enkele van de voorgelezen boeken herinner ik me nog . MeesterLute Bethlehem heeft enkele boeken van Dik Trom (’t is een bijzonder kind en dat is ‘t) en Dik’s zoon voorgelezen. Schrijver C.Joh. Kieviet en de voorlezer hebben ons laten genieten van spanning, sensatie en grappen! Meester gebruikte bij het voorlezen veel zijn bruin-geel verkleurde wijsvinger, die veel spanning en lol vertolkte. Natuurlijk was ook “Kruimeltje” van Chris van Abkoude één van de voorgelezen boeken. Meester Wapstra had ook een heel prettige voorleesstem en hij gebruikte niet een wijsvinger, maar zijn hele gezicht. Soms liet hij de bril zelfs dansen. Ik herinner me ook nog het pakje Old Mac, waar hij zijn voorleessigaret uit haalde! Heel veel indruk van de voorgelezen boeken heeft het door Johan Fabricius geschreven boek “De scheepsjongens van Bontekoe” op mij gemaakt en je kreeg zelfs enige voorstelling van hoe het er in Indië uitzag.
Een mollige klasgenoot, Harmen Akkerman, kreeg als bijnaam de naam van een der scheepsjongens, Padde en dit was helemaal geen vervelende bijnaam om mee aangesproken te worden. Dat vond hij zelf ook en daarom werd hij zelfs onder vriendschappelijke omstandigheden zo genoemd! What ’s in a name! Heel populair bij de fanatieke lezers in de klas waren de onderste planken van de mooie ouderwetse schoolkasten achter in da klas. Daar stonden de bibliotheekboeken, die in de maanden met een R (van september t/m april) mee naar huis mochten worden genomen om te lezen. Wat heb ik met vele anderen daarvan geprofiteerd, smullen gewoon! Het begon in de middelklassen met “Bolke de Beer”, “Pieter bij de piraten” en “Het kleine mannetje Lodewijk” en het eindigde in de vijfde, zesde zevende klas met “Bram Vingerling”, “Afke’s Tiental” en “Oehoe”. Maar voordat je het eerste boek mocht lenen was er werk aan de winkel. Tweemaal in de week gingen de meisjes na de pauze naar de juf om handwerkles te krijgen. De jongens moesten dan de bibliotheekboeken kaften met dat heerlijk ruikende bruine pakpapier. Eerst gaf meester duidelijke instructies en dan was het onze taak al de bibliotheekboeken te kaften. De meisjes konden handwerken, wij konden kaften, ieder zijn vak! Stencils en andere moderne apparatuur waren niet beschikbaar op school en toch moest er een catalogus komen. De enige oplossing was dat meester alle boekentitels alfabetisch en met nummers op het bord schreef en dat wij ze (keurig, anders…) overschreven, ook voor de meisjes uiteraard! Meester voorzag elk boek van een plakkertje met een getal en klaar was Kees! In de kast van de hoogste klassen was ook een bibliotheek voor volwassenen en daar moest hetzelfde mee gebeuren. De catalogussen bezorgden enkele leerlingen bij de mensen die lid waren van deze bibliotheek en dezelfde leerlingen bezorgden ook wekelijks de door de mensen bestelde boeken. Als alles weer voor elkaar was dan was er weer meer tijd om tijdens het handwerken van de meisjes met meester naar het voetbalveldje te gaan na het cijferen! Wat ging het er heerlijk sociaal aan toe in het Kortezwaag van net na de oorlog!!